Afbeelding

Een laatste tijding

Onlandse tijdingen

Soms en met een beetje geluk laat je, als je vertrekt, iets achter in de harten van de mensen.
Maar als je vertrekt neem je ook iets mee, mee in je hart.
Dat hart heeft zich aan mensen gehecht, ik schreef vorige week over hen.

Maar nu, voor deze laatste keer, wil ik schrijven over de plaatsen.
De plaatsen die je meeneemt.

Die zijn binnengeslopen, via kieren in de herinnering, voorbij het vergeten.
Toen ik me in Zutphen vestigde, drie jaar geleden, ging de wereld op slot.
Handen wassen. Niezen in de holte van je arm.

Geen handen schudden. Lockdowns!
Ik had een zolder betrokken aan een markt vol terrassen.

Terrassen die ik zag verdwijnen. (En groter dan tevoren zag terugkeren.)
En in het laatste volle jaar van mijn verblijf in Zutphen, toen corona naar de achtergrond was gedrongen, brak de oorlog uit in Oekraïne.

Ik heb, de wereldgebeurtenissen ten spijt, mijn wandelingen gemaakt in deze stille binnenstad, en hield niet op er verliefd op te zijn.
Het licht, de hemel, de rivier, het rood van de daken, de oude gevels met de namen die van huizen karakters maken, nee vorsten: Koning van Bohemen, Koning van Zweden, Drie Koningen, De Prins.

En dat naast de Kleyne Gelre, de Fransche Wijnstok of De Reysende Man.
Die reizende man, dat ben ik, onderweg naar elders.

Maar mijn wandelingen neem ik mee, van binnen, langs de IJsselkade en de bronzen Ida in haar warme mantel, onderlangs de Bult van Ketjen en het daar aangebrachte gedicht van H.C. ten Berge ‘Mist boven de rivier, meeuwen stil op de beschoeiing’.
Om de hoek de kleine jachthaven en dan omhoog naar de mooiste singel van het land, die ik, zoals velen voor mij, talloze malen fotografeerde, altijd met die merkwaardige boom op de voorgrond, die me met zijn verwrongen takken aan Zadkine’s beeld in Rotterdam deed denken, de boom die zoals ik later leerde, een doodsbeenderenboom is.
Dan de blik op de machtige kerk, achter de oude stadsmuur, met zijn bleekvelden en boomgaard, en de blik op de andere toren, een poort met een gekke naam.

Maar de laatste passage van de laatste tijding moet gewijd zijn aan de rivier.
Aan de IJssel, de rivier die de stad haar glorie en rijkdom schonk.
De mooiste wandeling is die over de dijk, zuidwaarts; de weg buigt om de jachthaven heen, voorbij een paar monumentale huizen en een flat, en daar ligt ie, de rivier, in zijn brede bed.

Even verderop, de solitaire populier, en daarachter splijt het landschap open; het is de grandioze rand van de stad, op de ene oever nog een paar moderne villa’s, op de ander een broedgebied voor weidevogels en ganzen.
Een arm van de Berkel mondt hier uit.

Het licht is weergaloos.
Ik heb de rivier hier gezien als een meer, met enkel boomtoppen boven water, en als een smalle stroom, zijn kribben als ribben in een magere torso.

Maar altijd weer, onder een blauwe koepel of een kolkend wolkendek, was er dat intense gevoel van geluk.
Dat ik meeneem naar elders. Dag!

Wim Boevink

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant