Afbeelding

Column De Buitenstaander: Wie schrijft die blijft

Opinie Aalten Dinxperlo

‘Kist uit de zeventiende eeuw gevonden met driehonderd ongeopende brieven.’ Dat was het nieuwtje dat op 7 maart 2021 mijn volledige aandacht trok. Mijn hart sloeg een enthousiast roffeltje: ik had wel eens gelezen over een liefdesbrief die zeventig jaar na dato alsnog was aangekomen, of een ansichtkaart uit de Eerste Wereldoorlog die (nogal) te laat was bezorgd, maar driehonderd ongeopende brieven uit de zeventiende eeuw? Het leek wel de prelude op een nieuw avontuur van Suske en Wiske.
Volgens het krantenartikel zaten de brieven niet in enveloppen, die waren er blijkbaar toen nog niet, maar waren ze op een ingenieuze manier dichtgevouwen. Met een minstens zo ingenieus computerprogramma hebben ze één brief kunnen ontvouwen en lezen. Er stonden triviale zaken in. Openhartig brieven schrijven, deed men dat toen al? Ik kan me namelijk voorstellen dat die brieven makkelijk geopend zouden kunnen worden, alhoewel er een rood lakzegel op zat. Maar zo’n kist vinden, hoe gaat dat? Jeetje, door de adrenalinekick van de vondst moet je daarna toch een week klaarwakker zijn! En waarom is die kist driehonderd jaar lang niet gevonden of geopend? Allemaal vragen die luidruchtig in parade door mijn hoofd trokken. De postbode moet toentertijd te druk of te lui zijn geweest, zodat hij de niet afgeleverde brieven in die kist heeft verstopt.
Ik heb zelf, als bijbaantje, wel eens bij de post gewerkt en de druk was soms hoog. Toen ook al? Lijkt me stug. En waar stond die kist? Plus, waar schreef men in die dagen over? Dat zijn de vrolijke vraagtekens die boven mijn hoofd zouden hangen, mocht dat moment als cartoon worden afgebeeld. Ik hoop (als romanticus) dat de brieven uiteindelijk allemaal kunnen worden gelezen en ook dat er, in tortelduiftaal, zinnenprikkels in staan zoals: ‘Oh, mijn Geurt, lief manspersoon. Mijn lijf tintelt, en onder mijn zes rokken waait het verlangen naar jou als nimmer tevoren. De hunkering naar jouw aanrakingen beheerst al mijn dagen en denken. Laten we volgende week dinsdag om tien uur ‘s avonds afspreken bij de Monnikensteeg, bij het derde paadje aan de linkerkant.’ Ik hoop vanzelfsprekend dat het hele complex bij die Monnikensteeg nog volledig intact is. Zulke dingen openen bij mij de sluizen der verrukking. Ik wil daar dan ook heen lopen, naar die steeg, en mijn ogen sluiten en me er heel erg bewust van zijn dat er daar ooit hartstochtelijk gezoend werd. Het vergankelijke, de oude wereld, fascineert me, raakt me. Vroeger zat ik als kind vaak in de keuken met mijn moeder te praten. Daar pakte ze ook wel eens een paar vellen dun, blauw schrijfpapier. Dat was luchtpostpapier, zei ze. Ze legde me uit dat ze een zus in Canada had, Ini, en dat ze haar gedachtes aan Ini schreef. Fascinerend vond ik dat. Moeders zus woonde aan de andere kant van de wereld, … in Canada. En gedachtes opschrijven, ja dat wilde ik ook wel. Had ik gedachtes? En aan wie zou ik die dan opsturen? Geen idee, maar spannend was het wel. Deze 300 brieven maken weer eens één ding duidelijk. Wie schrijft, die blijft. Mits je wordt gelezen, dat dan weer wel. Dat kan soms even duren.

Tekst: Rocco Ostermann